Welbevinden is op dit moment een belangrijk thema in het hoger onderwijs. Of liever gezegd, het gebrek aan welbevinden. Onderzoek van o.a. Jolien Dopmeijer van hogeschool Windesheim toont aan dat een groot percentage van de studenten worstelt met gevoelens van angst, depressiviteit en stress. De ervaren druk om te presteren is hoog, middelen gebruik is eveneens hoog en een aanzienlijk deel van deze studenten overweegt te stoppen met de opleiding. Al met al een serieuze zaak.

Een complexiteit

Ik heb echter al een tijdje een ongemakkelijk gevoel bij de manier waarop welbevinden aandacht krijgt in het onderwijs. Dit ongemak komt doordat een bepaalde complexiteit, dat bij dit soort onderwerpen hoort, juist weinig aandacht lijkt te krijgen. Dat is belangrijk omdat deze complexiteit veel bijdraagt aan de worsteling die menig student ervaart.

Onszelf

Laat ik beginnen met het enigszins merkwaardig gegeven dat we onszelf niet rechtstreeks kunnen zien. Daar is een instrument voor nodig, bijvoorbeeld een spiegel, fototoestel of videoapparaat. Dit dilemma geldt voor elke waarneming van onszelf. Er is altijd iets voor nodig dat het betreffend onderdeel kan meten. Zonder bloeddrukmeter kunnen we de bloeddruk niet vaststellen. Een weegschaal is nodig om ons gewicht te bepalen en een meetlat is nodig om onze lengte te weten te komen.

Zelfreflectie

Tot zover lijkt er weinig aan de hand maar voor het “meten” van ons gemoed is er een probleem. We hebben geen instrument om deze rechtstreeks te bepalen. We beweren wel iets vergelijkbaars te kunnen doen. We gebruiken onze hersenen om te bepalen wat wij vinden en hoe we ons voelen. Dit heet zelfreflectie.

Nu is zelfreflectie een waardevol en krachtig vermogen waar wij ons mee onderscheiden van andere dieren. We lijken er behoorlijk succesvol mee te zijn en de meeste mensen zullen zich kunnen vinden in de stelling dat we met onze hersenen ons gemoed accuraat kunnen bepalen. Men houdt dan echter geen rekening met een complexiteit die inherent is aan metingen van deze aard met alleen onze hersenen.

Verstrengeling

Zodra ons gevraagd wordt naar ons gevoel van welbevinden of geluk of als we zelf proberen te achterhalen wat we “leuk vinden”, doen we een beroep op onszelf om uitspraken te doen over onszelf. Het merkwaardige hieraan is dat een ogenschijnlijke top-down proces van het reflecteren op iets, opeens bottom-up terugloopt omdat dat “iets” onszelf blijkt te zijn. We zetten onze reflectieve vermogens in om onze beleving en beweegredenen te bepalen terwijl deze zelf weer voortkomen uit onze reflecties. Een Top-down proces raakt verstrengeld in een bottom-up proces.

Cyclus van kennisverwerving

Er is in principe niets mis met een afwisselende top-down en bottom-up proces. Sterker nog, een zorgvuldig uitgevoerde afwisseling heet ook wel de deductieve/inductieve methode van kennisverwerving. Om er achter te komen hoe iets werkt gebruiken we onze voorkennis om het betreffende onderwerp te verkennen (deductie). Vervolgens merken we dat er relevante eigenschappen in zitten die we niet kennen. Deze nemen we op om onze bestaande kennis over dat onderwerp aan te passen (inductie). Dit proces beschrijft een hele logische en effectieve cyclus van kennisverwerving.

Input van buiten 

Deze kennisverwerving is gericht op onderwerpen buiten onszelf zoals wanneer we sleutelen aan een auto. Het geldt ook wanneer we een instrument van buiten ons psychische zelf gebruiken om iets te doen met onszelf (weegschaal, massage olie, asprine enz.). Kenmerkend voor beide vormen van kennisverwerving is dat er input van buitenaf komt. Ik bedoel hiermee input van buiten ons psyche en dus van buiten onze zelfreflectie.

Een merkwaardige lus

Bij de reflectie op onze gemoed is dat niet noodzakelijkerwijs het geval. Ik kan volledig vanuit mijzelf mij richten op mijzelf waarbij het dus ontbreekt aan externe input. Op deze manier ontstaat die merkwaardige verstrengeling van bottom-up en top-down. De wetenschapper Douglas Hofstadter noemde dit een merkwaardige lus in zijn klassieke werk Gödel, Escher en Bach. Het belangrijkste kenmerk van dit proces is dat het volledig naar binnen gekeerd is zonder externe input. Hofstadter gebruikt de werken van Escher om dit te illustreren.

Zijn beroemde litho van een waterval die in een goot stroomt dat uiteindelijk weer bovenaan de waterval uitkomt, is hier een voorbeeld van. Het lijkt alsof de waterval zichzelf in stand houdt. Een ander voorbeeld is de “tekenende handen”. Ze lijken zichzelf te creëren. Een laatste voorbeeld aan de andere kant van het spectrum is de beroemde Ouroboros, de slang die zichzelf opeet vanaf zijn staart. Ogenschijnlijk vernietigt het zichzelf.

     

De vraag  

De vraag is in hoeverre een merkwaardige lus echt mogelijk is. Kan iets uit zichzelf ontstaan of zichzelf vernietigen? De genoemde werken van Escher lijken mogelijk maar zijn dat in feite niet. De handen tekenen elkaar niet. Dat is een illusie. Escher tekent ze. De Ouroboros vernietigt zichzelf ook niet. Hooguit zou het zichzelf kunnen doden maar om volledig te verdwijnen moet een ander dier de restanten opeten.

Dit lijken wellicht flauwe antwoorden maar ze zijn belangrijk omdat de indruk wel gewekt wordt dat het kan. De waterval van Escher lijkt zichzelf echt te voeden en we moeten heel goed kijken waar de onmogelijkheid in de tekening precies zit. Het lijkt dus alsof een volledig op zichzelf gericht proces, een merkwaardige lus, in werkelijkheid kan bestaan. Toch is dit een illusie.

Een verleidelijke illusie

Voor de tekeningen van Escher en andere materiele onderwerpen zijn we bereid deze conclusie te accepteren. Voor ons vermogen tot zelfreflectie op ons gemoed vinden we dat een stuk lastiger terwijl het om precies dezelfde lus gaat. Vanuit een “niets”, in dit geval de volledig naar binnen gerichte zelfreflectie, zouden we “iets” kunnen creëren, in dit geval een nieuw inzicht. Deze zou dan weer de basis vormen voor een nieuwe reflectie enzovoort. Let wel, ik heb het niet over het reflecteren op ons gedrag of een prestatie die wij leveren. Beide verschaffen ons externe input. Ik heb het over het reflecteren op wat we voelen.

Ik begeleid nu een student die aangeeft dat ze op de toets rationeel weet wat het antwoord is maar telkens twijfel voelt. Ze gaat dan verder nadenken over mogelijke antwoorden om de twijfel weg te nemen. Wat ze ook bedenkt, de twijfel blijft waardoor ze aangeeft “hopeloos verstrikt te raken in mijn gedachten en mijzelf”. Dit is heel begrijpelijk omdat ze haar twijfel gebruikt als criterium voor het bepalen van de juiste antwoorden. Maar twijfel is een gevolg van iets. Het kan ontstaan na het inzetten van een criterium om te bepalen of  een antwoord juist of onjuist is. Door het gevoel zelf  in te zetten als criterium creëer je een lus. Dit blijkt ook omdat geen enkel antwoord de twijfel bij haar wegneemt.

Gevecht met onszelf

Ik zie geregeld studenten die op deze manier verstrikt raken en daardoor hun problemen heel complex en verwarrend vinden. Dit komt echter doordat ze zich laten verwarren door de illusie van de merkwaardige lus en denken zichzelf volledig vanuit henzelf te kunnen aanschouwen. Het feit dat dit onmogelijk is, maar we het toch proberen, geeft ons het gevoel dat het ongelofelijk moeilijk is onszelf te begrijpen.

Vergelijk het met een parkiet die zichzelf in de spiegel ziet maar denkt dat het een andere vogel is. Het gaat in de aanval en ziet dat “de ander” terug aanvalt waardoor het “gevecht” verder escaleert totdat de vogel doodop is. Het wordt moedeloos omdat de “ander” maar blijft terugvechten. De vogel beseft niet dat het tegen zichzelf vecht. Onze worsteling met onze beleving en beweegredenen kan dezelfde karakter krijgen.

Ideeën technologie

De psycholoog Barry Schwartz ziet de verkenning van dit soort onderwerpen als onderdeel van een ideeën technologie. Deze vorm van technologie is wezenlijk anders dan materiele technologie. Waar materiele technologie vrij natuurlijk samenvalt met het deductief/inductief proces van kennisverwerving, heeft ideeën technologie het gevaar van een merkwaardige lus. Bij materiele technologie dwingt de objectieve werkelijkheid correcties en aanpassingen af. Het bedrijf Tesla wordt bijvoorbeeld momenteel geteisterd door tegenslag in hun poging een goedkope variant elektrische auto te fabriceren. Ze zullen daar rekening mee moeten houden willen ze verder komen.

Bij ideeën technologie is deze correctiemechanisme niet vanzelfsprekend. Hoe wij namelijk denken en praten over immateriële concepten bepalen mede hun identiteit omdat we onherroepelijk uitspraken doen over onszelf. Denk aan een vrij onschuldig concept als “werk”. Wanneer is iets werk en wanneer een hobby? Sommigen verdienen hun geld met een spel (poker). Is dat werk of hobby? Anderen “werken” ook in hun “vrije tijd”. Is dat werk of hobby? Bij een gebrek aan objectieve criteria zijn we niet bezig een concept te verkennen maar onze ideeën over dat concept. Zonder dit besef wordt een verkenning erg ingewikkeld en kunnen we hopeloos verstrikt raken.

Het onderwijs

In het onderwijs zie ik het probleem van deze verstrikking geregeld. Denk aan scriptiestudenten die vastzitten met hun schrijfwerk omdat ze een tekst pas aan hun begeleider willen voorleggen als “het goed genoeg is”. Ze hanteren geen externe criteria om te bepalen wat goed genoeg is behalve het oordeel van hun begeleider. Dit is echter geen bruikbaar criterium maar weer een (gewenst) resultaat van de inzet van een criterium. Zonder andere criteria blijft hun gevoel als enige graadmeter over, met alle problemen van dien. Denk ook aan de studenten die hun prestaties in het onderwijs cruciaal vinden voor hun carrière en dus zichzelf de opdracht geven om alles “zo goed mogelijk te doen”. Zonder externe criteria over wat goed is zal twijfel en angst overheersen. Hierdoor zullen ze alle acties die ze ondernemen automatisch zien als “niet goed bezig zijn” omdat ze twijfel en angst hebben.  De angst om hun carrière te schaden neemt verder toe met uiteindelijk concreet disfunctioneren tot gevolg en de lus is compleet. Ouroboros vernietigen zichzelf toch.

Uit de lus

De worsteling is echter gebaseerd op een illusie. De parkiet wordt toch ook niet echt aangevallen? Wanneer we welbevinden als criterium gebruiken blijven we in een merkwaardige lus gevangen en ervaren we het onderwerp als buitengewoon ingewikkeld. We moeten studenten stimuleren om een gezond deductief/inductief proces van kennisverwerving te doorlopen om op deze manier uit de lus te komen en zichzelf te leren kennen.

Het gaat hierbij om onderwerpen als hun tijdsbesteding, de inhoud van hun vakken, hun sociale leven, zowel binnen als buiten de studie, hun hobby’s en carrière wensen enzovoort. Al deze zaken moeten gevoed worden met input van buitenaf (feitelijkheden en gedrag) en geïnterpreteerd worden met waarneembare criteria (ik wil … uur overhouden voor sociale activiteiten). Het resultaat van dit proces levert hopelijk welbevinden op. Maar welbevinden kan nooit een criterium zijn.