“Ik denk dat het je niet gaat lukken. Volgens mij kun je beter stoppen.”

Deze zinnen wil je als begeleider niet uitspreken. Het zijn harde woorden die elke mogelijkheid tot verdere groei en ontwikkeling definitief de prullenbak in smijt. Het is geen begeleiding maar een beëindiging van begeleiding.

Zit het er wel in?
Ik krijg geregeld het verzoek van opleidingen om bij een student te bepalen of “het er wel in zit”. Mijn uitgangspunt hierbij is “Ja, tenzij…”. De studenten hebben immers het vwo of een hbo succesvol doorlopen en dus aangetoond over behoorlijke kwaliteiten te beschikken.
Toch trek ik soms de conclusie dat een student het niet kan. Ik heb me onlangs nog gedwongen gevoeld iemands dromen van academische succes aan diggelen te schieten. Hij, laten we hem Bertram noemen, liep vast met zijn scriptie. Hij kreeg het onderzoeksgebied aangereikt maar moest verder zelf zijn koers bepalen. Dit betekent dat hij zelf zijn onderwerp moest kiezen en uitwerken, zelf vragen moest formuleren en zelf de acties moest ondernemen om deze vragen systematisch te beantwoorden. Hij werd uiteindelijk naar mij doorverwezen omdat hij volledig vastliep in het proces.

Mijn werkwijze
Mijn werkwijze om inzicht te krijgen in de mogelijkheden van een student, is eenvoudig en direct. Ik analyseer de stappen die iemand zet en de redenen die daaraan ten grondslag liggen. Op deze manier probeer ik zijn systematiek te begrijpen. Meestal zie ik voor de hand liggende manieren voor de student om zichzelf te verbeteren. Concreter plannen, prioriteiten stellen, activiteiten beter organiseren en de informatie uitgebreider structureren, zijn typische focuspunten van mij. Met reflectievragen, aanvullende informatie en praktische technieken probeer ik de student te helpen zijn systematiek te verbeteren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het inzetten van de brainstorm en de mindmap om ideeën te genereren, een vragenlijst om de planning te evalueren of scan en skim technieken om informatiebronnen effectief uit te pluizen.

Niets hielp
Bij Bertram bleek het volledig te ontbreken aan een doordachte werkwijze. Al zijn acties waren losse flarden die zonder plan de lucht in werden gegooid maar telkens als uitgeputte vogels dood neervielen. Hij legde geen verbanden, onderscheidde geen hoofd- en bijzaken en maakte geen keuzes. Hij was hulpeloos en verdwaald. Dit komt vaker voor maar wat zo opviel was dat ik daar geen verandering in kon aanbrengen. Mijn adviezen werden klakkeloos opgevolgd maar werden eveneens “flarden” in zijn wereld. Hij bleef ad hoc werken in plaats van planmatig.
Het raadselachtige van deze situatie is dat hij wel een onderzoeksverslag van 40 kantjes (!) op het hbo had geschreven en hij ook al meerdere leervakken op de universiteit had voltooid. Je zou denken dat hij het wel moest kunnen. Toch is het mogelijk om deze schijnbare tegenstrijdigheid te verklaren zonder te blijven steken in flauwe uitspraken als “de universiteit is nu eenmaal het hbo niet”.

Leren is bouwen
Ik vergelijk het leren met het bouwen van huizen (kennisconstructen). Elk onderwerp waar we aandacht voor hebben, wordt een huis in ons hoofd die bestaat uit gedachten (feiten, overtuigingen, ervaringen) gedragingen (eigenlijk de procedures ervoor) en gevoelens. We bouwen constructen over ALLES waar we mee bezig zijn, van het strikken van onze schoenveters tot de financiële crisis in Griekenland. Deze constructen zijn per definitie strikt persoonlijk en dientengevolge zijn wij de enigen die ze voor onszelf kunnen bouwen. Een docent, coach of begeleider kan ons ondersteunen bij het bouwen maar hij kan nog geen één steen op de andere voor ons plaatsen.

Docenten hebben wel invloed op het bouwproces omdat de omgeving altijd voorwaarden stelt waaraan een bouwsel moet voldoen. Een kennisconstruct moet namelijk gebruikt kunnen worden binnen een specifieke context (bijvoorbeeld een leervak dat eindigt met een toets). Zo kan een docent inhoudelijke en structurele eisen stellen aan het construct dat de student opbouwt. Wanneer ik dit uitleg blijf ik binnen het metafoor van huizen bouwen door te zeggen dat de docent bijvoorbeeld kan bepalen dat het huis twee verdieping moet hebben, gas-water-licht, een keuken en minimaal één slaapkamer. Verdere details laat hij echter aan de studenten over. Zij mogen bepalen wat voor vloer ze leggen (tapijt of planken), welke kleur de muren krijgen, wat voor tegeltjes in de badkamer gelegd worden en welke schilderijen op de muur komen te hangen. Het is dus aan de studenten om, binnen de gestelde eisen, een kennisconstruct te bouwen waar zij graag in vertoeven zodat ze alle aanwezige voorzieningen ook optimaal benutten. Het construct dient, zoals gezegd, gebruikt te worden.
Kortom; bruikbare kennisconstructen zijn op maat gemaakt en vormen een balans tussen de eisen van de omgeving en de persoonlijke wensen van het individu.

De competenties om te bouwen
Ik onderscheid 7 competenties die iemand moet hebben om bruikbare kennisconstructen te kunnen bouwen (In mijn boek behandel ik ze uitgebreider).
1.Persoonlijk evenwicht : Dit is de mate waarin je er vertrouwen in hebt dat je, ondanks tegenslagen en onverwachtheden, voor de betreffende situatie een construct kunt bouwen.
2.Projectdefiniëring: Dit is de mate waarin je het project (de opdracht, taak, doelstelling enz.) kunt overzien zodat je een “bouwtekening” kunt maken die voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden.
3.Doelgerichtheid: Dit is de mate waarin je het project persoonlijk kunt maken zodat het kennisconstruct op maat gemaakt en bruikbaar wordt.
4.Zelfmanagement: Dit is de mate waarin je het project uiteen kunt zetten in concrete en uitvoerbare acties. Je kunt niet blijven dromen. Uiteindelijk zul je feitelijk werk moeten verzetten om het construct te bouwen en praktische hobbels moeten overwinnen.
5.Informatieverwerking: Dit is de mate waarin je grote hoeveelheden informatie kunt doornemen, hoofd- en bijzaken kunt scheiden en het bruikbare van het onbruikbare kunt onderscheiden.
6.Redeneren: Dit is de mate waarin je de verwerkte informatie kunt gebruiken om originele verbanden te leggen. De praktijk is altijd weerbarstiger dan de tekentafel. Creativiteit is nodig om uiteindelijke een “gebouw” neer te zetten van goede kwaliteit.
7.Sociale en communicatieve vaardigheden: In bijna alle projecten waar je mee te maken krijgt moet je samenwerken met anderen. Je zult daarbij moeten kunnen communiceren over je ervaringen, wensen en belemmeringen en rekening kunnen houden met de ervaringen, wensen en belemmeringen van anderen.

De eerste 3 en laatste 4
De laatste vier competenties zijn wat praktischer van aard dan de eerste drie. Met deze vier ga je feitelijk bouwen terwijl de eerste drie iets meer weg hebben van voorwaarden om te bouwen. Mijn ervaring is dan ook dat eenvoudige leerproblemen vaak verholpen kunnen worden door aandacht te hebben voor de vier competenties. Redeneren vormt misschien een uitzondering maar met zelfmanagement- en informatieverwerkingstechnieken en simpele sociale en communicatieve adviezen, kunnen verrassend veel leerproblemen effectief verholpen worden.
Hardnekkige leerproblemen hebben daarentegen meestal hun oorsprong binnen de eerste drie competenties. Als iemand niet begrijpt wat de bedoeling is, niet weet waar hij zich voor wil inzetten of systematisch twijfelt aan zijn capaciteiten, wordt het leerproces ondermijnt voordat het überhaupt op gang kan komen. Het is een stuk lastiger iemand hier inzicht in te geven.

Het scriptieproces als expliciet leerproces
Het maken van een scriptie is heel goed te vergelijken met het bouwen van een kennisconstruct. Dezelfde competenties zijn nodig en dezelfde zwakheden in competenties kunnen voor problemen zorgen. Het probleem van Bertram kan nu duidelijk gemaakt worden. De reden dat hij wel in staat was om een lijvig verslag te schrijven en meerdere academische vakken af te ronden terwijl hij hopeloos bleef steken bij zijn scriptie, is omdat de projecten significant anders waren. In zijn verslag hoefde hij alleen twee producten met elkaar te vergelijken en te beoordelen volgens een aantal aangeleverde criteria. Daarnaast bestonden zijn behaalde vakken uit colleges, zelfstudieopdrachten, een leerboek en een tentamen. Beide projecten waren behoorlijk duidelijk gedefinieerd. Zijn scriptieopdracht was daarentegen erg vaag. Hij moest zelf bepalen wat hij ging doen. Zijn projectdefiniëring vermogen werd dus sterk op de proef gesteld waarbij hij een groot beroep moest kunnen doen op zijn doelgerichtheid en persoonlijk evenwicht. Immers hoe vager de taak hoe meer je moet kunnen steunen op je eigen wensen en je zelfvertrouwen. Hier bleek hij onoverkomelijk in tekort te schieten.

Aannemer in plaats van Architect
Bertram kreeg niet de opdracht een specifiek “huis” te bouwen, zoals hij gewend was. Hij kreeg de opdracht een interessant en hoogwaardig gebouw neer te zetten. Maar wat is interessant en wanneer is het hoogwaardig? Hij kon die vragen niet beantwoorden en niemand ging ze, zoals hij hoopte, voor hem beantwoorden. Alle ondersteuning die hij kreeg kon zijn verantwoordelijkheid voor de richting en invulling van zijn scriptie niet overnemen. Dat was ook niet de bedoeling. Zodoende schoot alle hulp tekort omdat hij de baas moest zijn en hij hier simpelweg niet mee om kon gaan.
Sommige mensen zijn meer aannemer dan architect. Ze zijn prima in staat iets van goede kwaliteit neer te zetten wanneer hun eerste drie competenties niet te sterk op de proef worden gesteld. Maar in de scriptiefase van het academisch onderwijs worden soms architecten gevraagd. Mensen die de wens, het zelfvertrouwen en de vaardigheden hebben om een eigen visie vorm te geven en uit te werken.