“Mijn productiviteit wordt bepaald door hoe ik me voel op die dag”.
Misleidende vanzelfsprekendheden
Ik hoor dit soort uitspraken geregeld van studenten. Zij lijken dit standpunt als een vanzelfsprekendheid te beschouwen. Een variant is; “Ik kan niet leren als ik me niet goed voel.” Begeleiders begrijpen onmiddellijk wat een consequentie van dit standpunt kan zijn. Onze gevoelens wisselen voortdurend en het is een mogelijk recept voor chaos om onze acties daar volledig van af te laten hangen. Het standaard advies is dan “Je moet het werk gewoon doen, onafhankelijk van hoe je je voelt.”. Dit antwoord lijkt eveneens een vanzelfsprekende, maar dan tegenovergestelde, waarheid te bevatten. Men behoort vaak tot het eerste dan wel het tweede kamp. Beide uitgangspunten raken een intuïtieve snaar maar ze zijn misleidend. We kunnen onze acties inderdaad niet los halen van wat we voelen. We zijn echter ook niet overgeleverd aan die gevoelens.
Twee soorten gevoelens
De uitdaging is om goed te luisteren naar ons gevoel. Dit is echter ingewikkelder dan het lijkt omdat ons gevoel niet met één stem spreekt. Wij gebruiken het woord “gevoel” om twee verschillende soorten gevoelens mee aan te duiden. Deze gevoelens, de zintuigelijke en de waarde gevoelens, zijn op belangrijke punten heel anders. Veel onduidelijkheid ontstaat wanneer we niet attent zijn op deze verschillen en beide gevoelens door elkaar heen gebruiken in onze beschrijvingen. Ik weet bijvoorbeeld niet wat de student met bovenstaande uitspraak precies bedoelt. Naar wat voor gevoel refereert zij? Het lijkt in eerste instantie misschien evident maar ik spreek deze studenten veelvuldig en, bij doorvraag, moeten zij vaak toegeven het zelf ook niet precies te weten!
Zintuigelijke gevoelens
Onze zintuigelijke gevoelens zijn gericht op het eigen lichaam, een extern voorwerp en/of onze directe en fysieke interactie met een dergelijk voorwerp. Als ik gericht ben op mijn lichaam dan voel ik hoofdpijn, koorts, jeuk, honger enzovoort. Daarnaast voelt een voorwerp in mijn hand zwaar-licht, hard-zacht, ruw-glad, warm-koud en ga zo maar door. Zintuigelijke gevoelens worden dus gegenereerd door de fysieke eigenschappen van mijzelf, het voorwerp in mijn hand en mijn interactie ermee. Iets voelt bijvoorbeeld pas zwaar als ik het probeer op te tillen of voelt warm zodra ik het aanraak.
Mijn verdere ervaring (gevoel) van mijn directe omgeving kan beïnvloed worden door mijn fysieke gesteldheid. Als ik griep heb voelen mijn kleren ruw, lijkt alles zwaar en voelt de omgevingstemperatuur afwisselend koud en warm. Daarnaast kunnen onze zintuigelijke gevoelens over zaken ook beïnvloed worden door onze verwachtingen. Een voorwerp voelt zwaarder wanneer ik verwacht dat het lichter zou zijn en het voelt warmer aan wanneer ik verwacht dat het koeler aan zou voelen. Dit laatste soort ervaringen, sensaties die gekoppeld zijn aan onze verwachtingen, toont ons het tweede type gevoel; de waarde gevoelens.
Waarde gevoelens
Zintuigelijke gevoelens worden gegenereerd door de fysieke wereld; mijn fysieke gesteldheid en de fysieke eigenschappen van de objecten waar ik mee interacteer. Waarde gevoelens zijn anders. Deze worden gegenereerd door mijn inschattingen en oordelen binnen een bepaalde context. Mijn verwachtingen met bijbehorende waarden spelen daarin een centrale rol. Wanneer iets zwaarder is dan ik verwacht had kan dat bijvoorbeeld irritatie oproepen. “Ik moet die stomme tas vier verdieping omhoog sjouwen terwijl het helemaal niet van mij is!”. In een andere context kan hetzelfde onverwacht gewicht juist blijdschap creëren. “Volgens mij is deze horloge van echt goud gemaakt!”.
Afhankelijk van de context en de individuele waarden en verwachtingen kunnen complexe gevoelens opgeroepen worden zoals begerenswaardige schoonheid, verwerpelijke lelijkheid, afkeurende slechtheid, bewonderingswaardige goedheid, nieuwsgierige fascinatie of juist slaapverwekkende verveling. Zoals gezegd worden deze gevoelens anders genereerd dan de zintuigelijke gevoelens. Waarde gevoelens staan los van de feitelijke en fysieke kenmerken van de situatie. Wat ik begerenswaardig mooi vind kan jij verwerpelijk lelijk vinden.
Wat betekent een gevoel?
Doordat zintuigelijke gevoelens sterk gekoppeld zijn aan fysieke omstandigheden staan ze in principe los van een waardeoordeel. De duiding dat een bepaald object zwaar is, is gekoppeld aan de feitelijke kenmerken van het object en is in beginsel een “objectieve” constatering (niet helemaal natuurlijk!). Door deze koppeling is de nauwkeurigheid van dit soort gevoelens redelijk goed te bepalen. Wanneer iemand mij vertelt dat die rugzak loodzwaar is kan ik redelijk goed inschatten wat dat betekent. Dit geldt veel minder voor een waarde gevoel. Bekijk de volgende uitspraak; “Mijn studie is loodzwaar!”. Een studie of opdracht is niet letterlijk zwaar waardoor ik moeilijk kan inschatten welk gewicht de persoon in kwestie ervaart. Dit geldt voor talloze waarde uitspraken. Weet ik wat iemand feitelijk bedoelt met de uitspraak dat iets inspirerend goed of verwerpelijk slecht is, adembenemend mooi of verschrikkelijk lelijk, briljant of stupide, relevant of irrelevant?
Emotioneel eten
Onze beleving van voedsel is een mooi voorbeeld van hoe de twee soorten gevoelens elkaar aanvullen en gecombineerd op ons inwerken. Ons gevoel bij een smakelijk gerecht is voor een groot deel zintuigelijke. Iets is aangenaam zoet, zout, bitter, hard, zacht, warm, koud, luchtig, stevig enzovoort. Maar een significant deel van de smakelijke beleving wordt gegenereerd door onze verwachtingen en de bijbehorende waarden die wij hebben. Verwacht ik dat iets hard en zoet is maar is het in werkelijkheid bitter en smeuïg, dan ontstaat vaak een spontane reactie van walging. Dit is evolutionair ingeprent omdat onze overleving mede bepaald werd door waakzaamheid voor bedorven etenswaar. Het mechanisme werkt nog steeds waardoor culinaire experts beseffen dat ze bij het bereiden van gerechten niet te ver moeten afwijken van de verwachtingen van de consument. Deze verwachtingen verschillen natuurlijk per cultuur, groep en persoon. Ik wacht nog steeds met smart op de eerste maden burger in de supermarkten maar mijn vrouw (en velen met haar!) moet alleen al kokhalzen bij de gedachte.
Twee conclusies
Er zijn twee belangrijke conclusies tot nu toe te trekken. De eerste conclusie is dat zowel onze zintuigelijke als onze waarde gevoelens voortkomen uit een gerichte aandacht op iets; ons lichaam, een voorwerp en/of een situatie. Het tweede is dat onze zintuigelijke gevoelens anders gegenereerd worden dan onze waarde gevoelens waarbij zintuigelijke gevoelens aanmerkelijk objectiever zijn. Beide constateringen betekenen dat we de stelling van de student in het begin van dit essay zorgvuldig moeten benaderen. Waar is het gevoel van deze student op gericht dat haar productiviteit ervan afhangt? Gaat het om een inschatting van haar fysieke gesteldheid (koorts?, hoofdpijn? slaapgebrek?) of een ander zintuigelijk gevoel (als het boven de 30 graden wordt kan ik bijna niet ademen op mijn zolderkamer)? Gaat het om een inschatting en waardering van een specifiek situatie (Als het mooi weer is vind ik dit vak te vervelend/ saai/irrelevant om aan te werken) of om een combinatie (Deze taken zijn zo moeilijk voor mij en het resultaat is zo belangrijk dat ik er alleen topfit aan kan werken)? Met deze uiteenzetting hoeft het ons niet te verbazen dat een jong volwassene er in eerste instantie moeilijk uitkomt.
Somatiseren
Een goede reflectie op onze gevoelens wordt door een aantal zaken verder bemoeilijkt. Ten eerste gebruiken we, zoals eerder gezegd, dezelfde term voor beide soorten gevoelens door elkaar heen. Ik denk dat we het onderscheid ook amper opmerken. Het is allemaal “gevoel!” terwijl de gerichtheid en dus de oorzaken van het gevoel sterk kunnen verschillen. Eén probleem dat hierdoor kan ontstaan heet somatiseren. Een persoon ervaart enkel een zintuigelijk gevoel terwijl er een waarde gevoel “onder ligt”. Iemand heeft bijvoorbeeld chronisch hoofdpijn en wil medicatie daarvoor terwijl het echte probleem werkstress is of huwelijksproblemen. Zo heb ik ook veel studenten die hun concentratie problemen wijten aan (neuro)fysieke oorzaken (ADD) terwijl ze vaak zelf situaties creëren die waarde gevoelens van desinteresse, onmacht of chaos genereren. Ze studeren bijvoorbeeld op plekken met veel afleidingen, zeggen nooit “nee” tegen verleidingen en proppen een “saaie” studiemoment tussen twee “leuke” activiteiten in.
Onaantastbaarheid
Een tweede probleem wordt eveneens veroorzaakt door het niet goed scheiden van de twee soorten. We ervaren gevoelens als onweerlegbaar waarbij ze een haast onaantastbare waarheidsgehalte hebben. “Ik kan er toch niets aan doen dat ik me zo voel!”, “Ik ben toch niet gek! Het is echt heel zwaar!”. Voor zintuigelijke gevoelens zijn deze ervaringen grotendeels juist omdat de gewaarwording rechtstreeks gekoppeld is aan de fysieke wereld (sommige neurologische aandoeningen daargelaten). We geven onze waarde gevoelens echter onterecht dezelfde onaantastbaarheid. Het gevoel is feitelijk “waar” in de zin dat ik het echt voel maar datgene waar het op gericht is kan een misvatting zijn omdat ik de situatie verkeerd inschat. Ik kan bijvoorbeeld bang worden wanneer ik ’s avonds laat een bonk hoor in mijn woonkamer omdat ik denk dat een inbreker mijn huis is binnengedrongen. Als het bij nadere verkenning de kat blijkt te zijn was mijn angst niet verkeerd. Ik was namelijk echt bang. De reden voor mijn angst was echter ongegrond.
De winst
Binnen de Acceptance en Commitment Therapie (ACT) heeft opmerkzaamheid een prominente plek. Er is een cruciaal verschil tussen “Ik ben bang” en “Ik merk dat ik bang ben.”. In het eerste geval zit je volledig in een ervaring die volledig zintuigelijk aanvoelt waardoor de angst onverzettelijk kan lijken. In het tweede geval erken je de mogelijkheid van een waarde gevoel. Dit schept ruimte en bijgevolg opties. Je kunt zoeken naar waar die angst feitelijk op gericht is en ontdekken dat het met een verkeerde inschatting te maken heeft. Blijkt de inschatting toch juist te zijn heb je nog steeds mogelijkheden. Je kunt je waardeoordeel veranderen. De opvatting “Ik hoor niet bang te zijn” terwijl je feitelijk bang bent, jaagt het gevoel naar grotere hoogtes. De herwaardering “Het is niet erg om af en toe bang te zijn” kan veel helpen het gevoel dragelijk te maken. Zo ook “hoeft studeren niet altijd leuk te zijn.”, is “het maken van fouten helemaal niet erg.” en kan ik “een onvoldoende gebruiken om beter te leren.”. Uiteindelijk is het allemaal een kwestie van perspectief.