Reflectie instrumenten
Het stimuleren van zelfreflectie is een heel belangrijk onderdeel van begeleiding en coaching. Voor dit doel hebben we een grote verscheidenheid aan instrumenten tot onze beschikking. Ze worden voor allerlei doeleinden ingezet. Dat kan variëren van het bepalen van iemands studie- en beroepsinteresse tot de rol die hem het beste ligt in teamverband. Er zijn instrumenten om te bepalen welke type levenspartner je het beste zou bevallen en zelfs welke politieke voorkeur je hebt.

Veelgebruikte methode
Verreweg de meeste van deze instrumenten werken volgens dezelfde methode. Stellingen worden in willekeurige volgorde geponeerd waarbij de persoon, op een 5 of 10 punt schaal, moet bepalen in welke mate deze van toepassing zijn. Aan het einde van de lijst staat een antwoordsleutel waarmee de stellingen worden gegroepeerd in categorieën. De deelnemer kan uitrekenen hoe hij scoort door de punten per categorie op te tellen. Vervolgens wordt de persoon aan de hand van zijn voorkeuren ingedeeld bij bepaalde typen. Deze typen worden verder beschreven aan de hand van kenmerken, kwaliteiten, valkuilen, enz. zodat de persoon conclusies over zichzelf kan trekken. De bekende stemwijzer werkt bijvoorbeeld ook op deze manier maar dan doet het programma automatisch alle berekeningen.

Bèta kritiek
Ik heb in het verleden dit soort instrumenten argeloos gebruikt voor het bepalen van leerstijlen bij studenten die moeite hebben met hun studie. En ook voor arbeidsmarkt oriëntatie bij studenten die niet weten waar ze zich op moeten richten na hun studie. Ik zie nu nog steeds docenten en begeleiders vergelijkbare instrumenten inzetten. Maar ik ben tegenwoordig een stuk minder argeloos. De kiem daarvoor werd gezaaid toen ik deze methode gebruikte bij studenten van Natuur- en Sterrenkunde.

Het eerste wat deze bètastudenten opviel was het gebrek aan data. Zij moesten telkens stelling nemen aan de hand van zeer beperkte informatie. “Het hangt ervan af” was een veel gemaakte opmerking. Ik probeerde hen ervan te overtuigen dat desondanks zinnige conclusies te trekken waren over hun keuzes. Mijn advies was om “gewoon je eerste ingeving in te vullen.” Je kon merken dat, dat erg indruiste tegen de onderzoeksmethoden die zij geleerd hadden.

Uiteindelijk vulde iedereen de vragenlijst in met een mengsel van vertwijfeling, amusement en minzaamheid. Maar bij het bespreken van de conclusies, aan de hand van de bijbehorende antwoordsleutel, konden ze zich niet meer inhouden. Met grote verontwaardiging zeiden ze gezamenlijk; “Er komt alleen maar uit wat ik er zelf ingestopt heb! Er wordt alleen een label opgeplakt!”

Mijn kortzichtigheid
Destijds zag ik dat als mijn moment om minzaam te glimlachen. Natuurlijk krijg je te zien wat je er zelf instopt! Dergelijke instrumenten zijn bedoeld om de zelfreflectie te ondersteunen en moeten dus gezien worden als een soort spiegel. Objectieve waarneming hoeft niet helder gemaakt te worden maar juist subjectieve beleving. Kritiek op het wetenschappelijke gehalte en validiteit, wuifde ik weg als kortzichtigheid en overmatige rigiditeit. Nu beschouw die opvatting als mijn eigen kortzichtigheid.

Mijn kritiek
De verontwaardiging van deze bèta studenten was heel terecht en ik heb sindsdien kritiek geuit op het gebruiken van labels om mensen te typeren (zie mijn essay Het fenomeen “het”,15-7-10).
De methode heeft vaak een te gesloten karakter. De verschillende typen worden beschreven alsof het gaat om duidelijk herkenbare, afgebakende “entiteiten”. Je bent een Organisator of Analyticus of Teamplayer. Je hoeft alleen nog maar je naam aan de label te verbinden en de beschrijvingen van deze typen worden vanzelf jouw beschrijvingen, de conclusies worden jouw conclusies. Het lijkt me duidelijk dat deze gevolgtrekking wetenschappelijk erg discutabel is maar de vraag die mij voornamelijk bezighoudt is; helpt dit soort informatie de student wel verder?

Een scenario
Ik moet denken aan het onderzoek over zelfvertrouwen die ik aanhaalde in mijn laatste essay (Chaos in de orde). Daaruit bleek dat de methode om helpende gedachten te formuleren, mensen met een laag zelfvertrouwen helemaal niet te helpt. Wat ik eerder niet vermeldde was dat uit het onderzoek ook bleek dat de mensen die al zelfverzekerd waren wel baat hadden bij de helpende gedachten. Ze werden nog zelfverzekerder. Dit lijkt me een aannemelijk scenario.

Studenten die al een redelijk inzicht hebben in wie ze zijn, wat ze willen en wat ze kunnen, zullen bevestiging vinden in de typen die beschreven worden. Ze zullen zich gesterkt voelen, tenminste, wanneer ze niet lichtelijk teleurgesteld zijn door het resultaat (Er komt alleen maar uit wat ik er in stop). Maar deze begeleidingsinstrumenten zijn juist bedoeld voor de studenten die weinig tot geen inzicht hebben in zichzelf. Kan iemand met een zwakke zelfreflectie, herkenning vinden in typen en beschrijvingen die onderhand op een presenteerblaadje opgediend worden? Ik twijfel sterk.

Mijn ervaring is dat onzekere studenten het formulier voorzichtig invullen (beoordelingen van 2, 3 en 4 in plaats van 1 en 5). Het resultaat is dan geregeld vlees noch vis. Geen type springt er duidelijk uit. Wat valt er te zeggen wanneer je als Organisator 35 punten scoort en als Analyticus 27 punten? Daarnaast vind ik het verdacht wanneer een volwassen student (20 tot 24 jaar), die al geruime tijd belangrijke aspecten van zichzelf niet in beeld heeft, opeens herkenning vindt in een kant-en-klaar product. Is het dan echt herkenning of is er dan sprake van wishful thinking?

Nuanceringen
Toen ik mijn bedenkingen voorlegde aan collega’s reageerden ze op precies dezelfde manier als ik bij de Natuur- en Sterrenkunde studenten deed. Ze brachten nuanceringen aan op de methode. Je hoeft niet per se binnen één type te vallen. Er zijn combinaties mogelijk. De beschrijvingen van de typen (met kwaliteiten en valkuilen) zijn ook niet volledig. Sommige kenmerken zullen wel van toepassing zijn en andere niet. Er is ruimte voor eigen inbreng. En andere opmerkingen van dien aard.

Deze nuances ontbreken, echter, bij de instrumenten zelf. Ik ben niet volledig omgeslagen tot een bèta manier van denken maar het is raar en tegenstrijdig om eerst een instrument te introduceren, vervolgens de conclusies sterk af te zwakken maar tegelijkertijd de methode wel valide te beschouwen. Op welke manier moet de student, met zijn zwak zelfinzicht, bijvoorbeeld bepalen of een kenmerken wel of niet op hem van toepassing is?

Baat het niet dan schaadt het niet
Vaak wordt dit soort kritiek weggewuifd met het argument “het is maar een hulpmiddel” of “baat het niet dan schaadt het niet”. Het doet me denken aan de balansbandjes die een hype waren in het betaald voetbal. De bandjes zouden de drager meer balans, kracht en lenigheid geven. Onderzoek van de UvA wees uit dat ze geen enkel effect hebben en de makers erkenden vervolgens dat een effect niet wetenschappelijk aangetoond kan worden. Maar toen was het klaar. Geen grote verontwaardiging van klanten en geen excuses van producenten. Op naar de volgende “methode”.

De markt voor dieetboeken werkt op dezelfde manier. Elk jaar verschijnt een nieuwe methode die revolutionair zou zijn. Er ontstaat een hype die na een tijdje weer wegebt omdat de verwachte resultaten toch tegenvallen. Geen probleem want het volgende revolutionair boek staat al klaar. Geen van deze schrijvers lijkt stil te staan bij de reden waarom alle voorgaande generaties van dieetboeken blijkbaar tekort schoten. Dit wordt gewoon genegeerd zodat ze hun eigen visie kunnen presenteren als de oplossing voor een eenvoud probleem.

Het schaadt wel
Ik stoor me aan de vooronderstellingen waar vele begeleidingsinstrumenten op gebaseerd zijn en het gemak waarmee ze ingezet worden. Baat het niet dan schaadt het wel. Er wordt een verkeerde boodschap overgebracht met versimpelde visies. De mensen met een laag zelfvertrouwen die de methode van helpende gedachten gebruiken, krijgen bijvoorbeeld een nog lager zelfvertrouwen! De conclusie die zij waarschijnlijk trekken iss: “wat een kneus ben ik dat ik zelfs zoiets simpels niet voor elkaar krijg.” Terwijl het zomaar gooien met helpende gedachten natuurlijk niet werkt. De schijn wordt gewekt dat het een eenvoudig probleem is. Daardoor voel je, je een sukkel wanneer het niet lukt.

Zelfreflectie is geen bouwpakket
Zelfreflectie en zelfvertrouwen zijn competenties en geen vaardigheden. In mijn vorige essay gaf ik het belang van dit onderscheid aan. Competenties zijn niet te construeren als een bouwpakket volgens een strak protocol met hermetisch afgesloten onderdelen die gelabeld worden met voorgedrukte etiketten. Studenten moeten ze zelf opbouwen. In de begeleiding kunnen bepaalde materialen wel aangeboden worden maar IKEA-achtige pakketen zijn echt te hoog gegrepen. Elke instrument dat een soort bouwpakket als visie suggereert, dient zeer kritisch benaderd te worden. Nuancering achteraf is (wellicht onbedoeld) hypocriet en beperkt de schade niet.

Mijn advies
Ik wil hierbij niet oproepen tot een algehele boycot van instrumenten met deze werkwijze. De methode van stellingen en antwoordsleutel kan best bruikbaar zijn maar ik denk dat het beter is om typen niet afgesloten te beschrijven. Formuleer ze in de vorm van suggesties en laat de student zelf zoeken naar verbanden en conclusies. Laat de studenten ook zelf een “label” geven aan de typen en eventueel combinaties maken. Hij moet de informatie immers bruikbaar maken voor zichzelf.
Maar bovenal:
Maak van meet af aan duidelijk dat zoiets als zelfreflectie één van de moeilijkste competenties is om te ontwikkelen. De student is er de rest van zijn leven mee bezig. Niet voor niets is “Ken uzelf” een millennia oud motto dat niets aan kracht en waarde heeft verloren. Van wie het komt is controversieel (Pythagoras? Socrates?) maar alle kenners zijn erover eens dat deze persoon tot de knapste koppen uit onze geschiedenis behoort.

Dus bezint eer ge begint